vrijdag 9 augustus 2013

Rechtspraak



Zo'n week, weet je.
Waarin ik reeds mijn nek had geriskeerd bij een nachtelijke klimpartij over de daken – in nachthemd en bij onweer – om de oorzaak van het onophoudelijk naar beneden stromende water aan de binnenkant van mijn slaapkamermuren te traceren..
Wellicht een impulsieve en om die reden twijfelachtige actie die wel de ontdekking van een prachtige tropentuin opleverde. Een tuin die mijn creatieve buren namelijk op hun dakterras, excuus, in mijn dakgoot hadden gebouwd. Waardoor deze geen water meer af kon voeren, maar petje af wat een mooie palmen! En je moet tenslotte wat in de stad. Het spreekt voor zich dat mijn buren voor commentaar over hun kunstwerk niet bereikbaar waren de komende dag.
Zo een week ook, waarin ik anderdaags een stel bevriende ouders in pioniersdrift naar een speeltuin had ontboden alwaar hun peuters deel zouden nemen aan het zandbakdansen.
Waarbij de terecht opkomende vraag wat dat dan is, dat zandbakdansen, helaas tot op de dag van vandaag niet op bevredigende wijze kan worden beantwoord omdat de juf, een en al levend in het NU, na de in de zandbak krioelende aspirant-dansers zo’n driekwartier gade geslagen te hebben, er de voorkeur aan gaf om hun natuurlijke bewegingen niet te verstoren en - zo later bleek definitief - afscheid te nemen.
Mijn medeouders in verwarring en mij in diepe verlegenheid achterlatend; op een dergelijk puristische benadering van het vak had niemand van ons gerekend.
Maar niet getreurd, want de uit de route liggende speeltuin zat in de buurt van een grote biologische supermarkt waar we anders nooit komen! En omdat je er altijd het beste van moet maken kochten mijn nu toch niet tot zandbakdanser gekroonde dochter en ik een paar biologische knakworstjes die we thuis met veel smaak en diep gedompeld in biologische tomatenketchup opaten.
En die zij ’s nachts over haar nieuwe “Rupsjenooitgenoeg “- beddengoed compleet en inclusief tomatenketchup weer uitbraakte.
Kortom, een week waarvan je zou kunnen zeggen dat het genoeg der experimenten is geweest.
Ik bedacht dan ook om met een paar vriendinnen en hun kroost, lieve vrouwen in wiens gezelschap een dag echt niet kan mislukken, op het strand af te spreken. De nare en vage dingen in het leven te vergeten, niks experiment, maar chillen en relaxen zoals ons door God is ingegeven.
Dat gaat goed tot aan de patat.
En daar zit hij.
Als vrouw voel je hem nog voordat je hem ziet.
Tussen de veertig en de vijftig jaar, kortgeschoren haar, grote zonnebril met spiegelglas, legershorts, wijdbeens achteruitgezakt, direct en langdurig starend, hand in knusse buurt van zijn kruis.
Naast mij een hoogzwangere vriendin, mijn naakte peuterdochter op mijn schoot, zijn we sexy?
Dat hangt af van het perspectief, van de seksuele voorkeur ook.
We praten over voedingskussens en slaapliedjes, getimmerde traphekjes en nog niet genaaide gordijnen.
De hand ligt niet langer in knusse buurt maar op zijn kruis.
Het geboortekaartje is nog niet af, maar de patat lekker. Het is ze geraden voor de vier euro vijftig die ze ervoor durven te vragen, zijn hand kneedt nu duidelijk de inmiddels aangezwollen bobbel oh ellende, het is er zo één sis ik naar mijn vriendin, hand weg.
We kletsen door en niet lang daarna doet hij ’t weer, nu heeft zij het ook gezien.
Wat nu, moeten we er wat van zeggen?
Het impuls wint het van het ongemak.
‘Wilt u daar alstublieft mee ophouden meneer, wij vinden het niet prettig!’ overbrugt mijn stem plots de kleine vijf meter tussen ons en hem.
Gluurders en exhibitionisten kun je het beste luid en duidelijk en met getuigen om je heen aanspreken.
Welnu, aan dat laatste geen gebrek in deze drukke strandtent.
‘Waar heeft u het over?'
‘U zit naar ons te staren en daarbij zit u aan uw piemel, wilt u daar alstublieft mee ophouden??”
‘Ik doe waaat? Bent u gek geworden, hoe komt u erbij’ enz.
Harde ontkenning in alle geuren en kleuren, iedere lettergreep van zijn defensieve en agressieve repliek een bevestiging van wat wij al weten.
Op weg naar de bar gaat hij over tot de aanval:
'Wat ik doe gaat u niets aan het heeft niets met u te maken, ik keek niet naar u wat haalt u in uw hoofd bemoei je met je eigen zaken!'
Woorden die wij later nog lang zullen overpeinzen.
Geblaft in de toonval en op het volume van een gewonde pitbull.
Meneer gaat zitten, benen netjes over elkaar heengeslagen, zijn hoofd woest naar rechts gedraaid, nu toch eindelijk kijkend naar de zee. 
Dan komt zijn vrouw.
Zijn vrouw?
Ahem.
Inderdaad. Strohoed met kort of opgestoken blond haar eronder, rood jurkje, kwieke bewegingen.
Gauw bijgepraat neemt zij zonder aarzeling het stokje over:
 ‘Een schande! Bent u niet wijs? U zou uw excuses aan moeten bieden, en luid! Zodat het hele terras het kan horen! Hier voor iedereen mijn man valselijk te betichten, wat is uw probleem?'
Ik ben onder de indruk, die relatie zit snor. Of de vrouw is er een van het soort waar doorgaans politici mee trouwen. De DSK's onder de politici dan.
OF.....ik heb het mis.
Dat zal toch niet?
Vreselijke twijfel slaat toe.
Niet goed gezien?
Wel goed gezien.
Niet goed geïnterpreteerd?
Oh mijn God, dat kan, ja dat kan, en dan WAT?
WAT NU?
Zonder dat we nog gelegenheid hebben om te wikken en wegen over wie hier nu in zijn recht staat zijn de rollen ineens omgedraaid, de aangeklaagde is aanklager geworden en ik, voorheen vermeend slachtoffer, ben de dader, het terras met alle getuigen is de rechtbank.
Ik spring op en beweeg me naar hen toe, wil het uitpraten, goedpraten en - ik geef het toe - tussen de woorden door tijd winnen om een duidelijker beeld te krijgen van het assertieve koppel dat nu gezamenlijk op mij inhakt. Want zij weten wat ik er voor eentje ben, zo één die haar oordeel klaar heeft liggen, zo één die gepreoccupeerd en met verwrongen waarneming haar eigen problemen en frustraties op onschuldige strandtentbezoekers projecteert.
Mijn poging tot onderhandelen krijgt geen kans en nu ben ik het die weer gaat zitten, zoekend naar een houding, een blikrichting, een heldere gedachte, een ingeving hoe in godsnaam de situatie te handelen.
'Het leek er gewoon heel erg op' probeert mijn zwangere vriendin me nog bij te staan, maar ook zij wordt weggewuifd en uitgescholden.
In het half uur dat volgt komen verschillende vrienden van de legershortsman buurten, waaronder de vrouwelijke bediening die amicaal op zijn schoot klimt, de echtgenote vindt het blijkbaar best. Men kent hem hier, het is zijn terrein. Het is ons duidelijk, de vijandige sfeer is niet meer om te buigen, en wij zijn het die zullen moeten vertrekken.
'Kijkt die man nou nog steeds naar ons, Mama?' informeert mijn peuter opgewekt terwijl ik met trillende handen emmers en schepjes verzamel en met slecht geveinsde rust nog een ijsje aan de bar bestel om de aftocht in ieder geval voor de kinderen normaal te laten lijken.
Ook een laatste poging om definitief mijn excuses aan te bieden loopt slecht af, de legershortsman weigert blikcontact en wuift me voor de laatste keer weg, nou dan, we verlaten bedruppelt het gezonken schip, in wroeging, ik.
Had ik meer kunnen doen om het weer recht te trekken?
WAS er iets om recht te trekken?
Hun optreden was dusdanig overtuigend, want luid, geweest dat bij ons stilzwijgend het idee was gaan groeien dat ik het inderdaad mis had gehad.
Pas later op de avond komt het eerste, intuïtieve gevoel over die man weer bovendrijven, en rijzen er opnieuw twijfels. 
Hoe zat het nou?
Was hij - voor een onschuldige - niet erg snel geweest met zijn directe en agressieve defensie?
 Want zou iemand die totaal niet bezig was met het veronderstelde niet eerst verward om zich heen hebben gekeken alvorens verbluft vast te stellen dat hij zelf bedoeld was?
Had de legershortsman dus niet een adrenalineshot gehad door de onverwachtse ontmaskering?
Of waren we getuige geweest van de oprechte verontwaardiging van een - in ieder geval op dat gebied - integere man?
En wat eigenlijk had hij bedoeld met: '..Het gaat u niets aan wat ik doe het heeft niets met u te maken'?
Had hij met die woorden niet toegegeven dat hij wel iets had gedaan, al was het niet voor ons bedoeld?
Maar voor wie dan wel?
Nooit zal hier antwoord op komen.
Oervervelend, want de eventuele schuld ligt zwaarder in mijn maag dan tien biologische troostknakworstjes bij elkaar.
Zelfs de zekerheid van een vergissing had mijn voorkeur gehad, had ik toch tenminste diep door het stof kunnen gaan om me op die manier van de schuld te ontdoen.
Maar niet weten hoe het zit - oervervelend.
En aan de andere kant - vooruit kijkend doet het er ook weer niet toe.
Daar rijst eerder de vraag: Hoe moet het een volgende keer?
Vertrouwen op je waarneming en de mond opentrekken, ook al kan je ernaast zitten en mensen er ongewild mee kwetsen?
Of terughouding oefenen maar daarmee eventueel ook stilzwijgend gedrag tolereren
waarvan je vurig hoopt dat iemand anders WEL het lef opbrengt om er iets van te zeggen?
Blij dat het weekend is.
Ik zal aan mijn buren vragen of ik in hun tropische tuin even uit mag rusten.